Bijgevoegd mijn individuele opdracht Quest 1...ben benieuwd naar jullie reacties...altijd meer werk dan je denkt....absoluut zinvol denkwerk.....goede nacht...
(Voor ons groepsdeel van Quest 1: zie groepsblog Eduquest 2030)
Gr. Frank
Quest 1
versie 060215
“Trends shaping the future”
Individuele opdracht Quest 1 LA4 MLI
Frank Duijzings
1. Beschrijving
trend en tegentrend
De trend die mij binnen mijn
werkomgeving uitdaagt, heeft te maken met “partnerschap in het onderwijs”,
binnen het thema “duurzaamheid”.
Partnerschap in het onderwijs en
duurzaamheid horen mijn inziens bij elkaar….Dit vanuit de gedachtegang dat
gezamenlijk optrekken rondom ontwikkelprocessen van individuen, ervoor zorgt
dat de beoogde ontwikkeling verder reikt dan alleen naar het betreffend
individu. Dit maakt de kans groter op een stevigere (=duurzame) verankering van
het geleerde binnen het grotere geheel. Goede afstemming tussen de bij een beroepsgericht
ontwikkeltraject betrokken partijen (student-werkplek-opleiding) is met
regelmaat onderwerp van gesprek.
Hoe effectief is het beroepsonderwijs
als het leerproces slechts als een individueel proces wordt benaderd? Leert een
student niet veel effectiever en efficiënter naarmate hij rondom relevante
leercontent intensief samenwerkt met en binnen een authentieke werksituatie? Houdt
de ontwikkeling wel op bij de student of is het ontwikkelen van de gehele driehoek
niet een hoger gelegen doel bij het opleiden in het beroepsonderwijs? Kan de
werkomgeving niet tijdens het leerproces
van de student (indirect) gevoed worden en kan de opleidingsinstelling niet via
ditzelfde proces verrijkt worden door de input vanuit het praktijkveld?
Synergie of verloren energie…?
Binnen uiteenlopende
onderwijssituaties lijkt de behoefte aan samenwerking helder. Er bestaat immers sinds jaar en dag nadrukkelijke
belangstelling voor onderwijstrajecten waarin studenten een diploma behalen,
terwijl men werkzaam is in de praktijk (dit kan zowel als student alsook als
werknemer zijn ). De behoefte is evident, zowel vanuit studentoogpunt alsook
werkgeversoogpunt….om het nog niet te hebben over de ideeën van de
opleidingsinstelling hierbij. Dit, ook
wel in co-creatie met de praktijk genaamd opleiden, levert positieve ervaringen
maar ook uitdagingen op voor opleidingsinstelling, student en organisatie. Is
de mate waarin en de wijze waarop deze co-creatie wordt toegepast wel passend?
Is de toenemende individualisering van de maatschappij niet een ontwikkeling
die lijnrecht de andere kant op wijst?
Welk beeld bestaat maatschappelijk gezien omtrent “de gouden driehoek”
van student-opleiding en werkveld? Geldt
deze gouden driehoek alleen voor initieel onderwijs of net zo voor
lifelonglearning -constructies? Is er een relatie met de veranderende
doelgroepen binnen het beroepsonderwijs…i.c. de steeds belangrijker wordende
doelgroep van “zittende werknemers” die (bij)geschoold moeten worden om de
hedendaagse competenties te kunnen bijbenen….Is de financiering van
opleidingstrajecten van invloed op deze vorm van partnerschap in onderwijs?
Allemaal redenen om nader in te zoomen op deze trend-tegentrend en
onderliggende drijvende kracht…. Ik kom tot het volgende “Impactdiagram”:
2. Theoretische inkadering
De theoretische inkadering van partnerschap en onderwijs is vanuit
meerdere invalshoeken te bezien. Zonder de overtuiging te hebben dat ik
volledig ben, noem ik hierna enkele op.
De WRR onderstreept in
2013 het belang van economische groei gerelateerd aan kennisontwikkeling en
kenniscirculatie. Onderwijs heeft hierin een centrale rol door het leveren van
goede vakkrachten.
Betrokken onderwijsinstellingen
zullen hierbij niet langer ‘losstaand’ opereren maar veelal vanuit netwerken
uitvoering gaan geven aan hun taak. Duurzaamheid binnen het netwerk vormt de
focus, andere participanten in het netwerk zijn de arbeidsorganisaties
(bedrijven) en de overheid. Het streven is gericht op “netwerken zonder
eenrichtingsverkeer”….als partners van elkaar. Hierbij hoort dat mobiliteit en
flexibiliteit van werknemers wordt bevorderd, zodat kenniscirculatie en
productiviteitsstijging mogelijk wordt. In dit kader is uitwisseling tussen
sectoren een belangrijke succesfactor. Ook op dat niveau zal via partnerschap
vorm gegeven moeten worden. Een ander item dat de WRR in 2013 aangeeft heeft te
maken met het belang van ontwikkeling en leren na het voltooien van de initiële
opleiding en in samenhang met de individuele rol op de arbeidsmarkt. Hier
zouden toenemend mogelijkheden voor moeten worden geboden. Het sociale stelsel
zou meer hierbij moeten ondersteunen (zie ook kopje beleid) vanuit de
kerngedachte dat dit stelsel werknemers ondersteunt bij het verwerven van de in
de toekomst vereiste “nieuwe competenties”. Naast voornoemd wordt het opdoen
van “tacit knowledge” tijdens een opleidingstraject cruciaal geacht. Middels
partnerschap in onderwijs heeft de lerende de kans om hetgeen binnenschools
wordt geleerd aan te vullen met de specifieke elementen (bijvoorbeeld
beroepssocialisatie) die op de arbeidsmarkt dagelijks kunnen worden ervaren.
Dit vereist partnerschap tussen opleidingsinstellingen en arbeidsmarkt, gericht
op competente beroepsbeoefenaars.
Van geheel andere orde kan deze
theoretische inkadering bijvoorbeeld ook vanuit onderwijskundig oogpunt worden belicht. Het belang van
partnerschap in onderwijs wordt via het 4C-ID
model van van Merrienboer (2007) indirect bevestigd; hij zoomt in op het belang
van geïntegreerd leren. Betekenisvol, integratief en authentiek zijn hierbij
sleutelwoorden en worden bij voorkeur gekoppeld aan de juiste context. Deze
context kan bij voorkeur via de realistische beroepssituaties vorm krijgen….ook
dit vereist partnerschap.
Een populaire ontwikkeling en theoretisch
kader bieden de Communities of Practice (COP). In een COP delen mensen elkaars
passie voor een onderwerp en verdiepen elkaars expertise. Elke professional die
leert tijdens zijn werk is een innovatiebron voor een ander die met hetzelfde
probleem wordt geconfronteerd. COP is succesvol als deelnemers het geleerde
kunnen toepassen. Een COP kent 4 “levensfases”:
Fase 1 : Initiatief en
aanloopfase: hoe wordt de COP gestart (vanuit welke insteek?). Doel van deze
fase is het creëren van een gevoel van eigenaarschap en motivatie.
Fase 2 : Startfase bouwt voort op fase 1. COP groeit en fricties
ontstaan. Deelnemers hebben verschillende doelen bij COP….Er ontstaat (uiteindelijk)
een sociale configuratie. Fase 3 :
Middenfase: betrokken deelnemers zijn tevreden. Inspanning en initiatief
voldoen aan verwachting. Ontwikkelgericht samenwerken naar een hoger niveau.
Deelnemer “verdient” de investering in COP terug. Resultaat is
kwaliteitstoename en tijdbesparing. Deelnemer evalueert regelmatig of de COP
nog aansluit bij het persoonlijk en actueel doel.
Fase 4 : Transformatie-eindfase: evaluatie en reflectie. Bij niet
voldoen aan behoefte gaat COP “bergaf”. Eventueel wordt terug gekeerd naar
eerdere fases om de koers bij te
stellen.
3. Maatschappelijke inkadering
Als ik naar partnerschap en
onderwijs vanuit maatschappelijk oogpunt kijk, lijken een aantal aspecten van
belang. In onze maatschappij is leren en werken steeds moeilijker van elkaar te
scheiden. Werknemers willen ontwikkelmogelijkheden omdat : 1. werk toenemend de identiteit bepaald en mag
bepalen; 2. Innovaties elkaar in hoog tempo opvolgen en 3. Overstappen tussen
werkgevers toeneemt. Een goede combinatie van werken en ontwikkelen/leren sluit
aan op de behoefte van werknemers.
Aangezien Nederland een hoge
mate van discretionair leren (werknemers hebben relatief veel vrijheid om eigen
leerweg te zoeken) bezit, zullen de verschillende aspecten waar een werknemer mee
rekening dient te houden goed op elkaar moeten worden afgestemd. Dit vereist
partnerschap in onderwijs. Volgens de WRR (2013) zijn enkele maatschappelijke
factoren in dit kader goed om te vermelden:
1.De scholingsinspanning is laatste decennia
onveranderd,
2.Ouderen scholen minder bij dan jongeren,
3.Laagopgeleiden scholen minder bij dan hoogopgeleiden,
4.Deeltijders scholen minder bij dan fulltimers,
5.Er is sprake van een achterblijvend ambitieniveau,
6.De beroepsbevolking
veroudert.
Deze maatschappelijke aspecten stemmen tot nadenken…alhoewel nader
onderzoek wellicht wenselijk is, zou mogelijk
een verband kunnen bestaan met partnerschap in onderwijs. De groeiende groep
oudere werknemers schoolt immers minder bij dan de groep jongeren en terwijl
deze groep ouderen groeit neemt de scholingsinspanning niet af. Men zou dus
kunnen denken dat bij een betere facilitering van scholingsactiviteiten voor
ouderen de scholingsinspanning zelfs zou kunnen toenemen (met alle positieve gevolgen
van dien). Partnerschap in onderwijs zou in deze een vorm van deze facilitering
kunnen zijn. Een
andere maatschappelijke factor vormt de enorm toegenomen digitale communicatie.
Ontwikkelingen volgen elkaar
steeds sneller op en bijblijven is voor iedereen van belang. Kennis wordt als
macht en dus als kracht gezien. Gedeelde kennis is dubbele macht en daarom
verbinden individuen zich toenemend in netwerken om kennis uit te wisselen.
Ontwikkelen en kennisverwerving zijn kerndoelen van het onderwijs, dus
“verbinden” met elkaar vormt hierbij een logische relatie. Het “partnerschap”
in de digitale netwerkomgeving is vervolgens een feit. Het onderwijs kan deze
ingang prima benutten, niet primair als kennisdrager maar als verbinder en
procesbegeleider.
Een laatste aspect dat in
relatie tot de maatschappelijke inkadering genoemd kan worden, heeft te maken
met de verstoorde maatschappelijke balans ten gevolge van individualisering,
ontzuiling, secularisering en multiculturele ontwikkelingen. De opdracht van
onderwijs is onder andere gericht op het verbeteren van dit verstoorde evenwicht tussen vrijheid en individualiteit
enerzijds en gemeenschappelijkheid anderzijds. Dit evenwicht is nodig om onze
maatschappij volwaardig te kunnen laten functioneren. Het met elkaar (als
“partners”) in gesprek gaan over bovenstaand, wordt hierbij als cruciaal gezien, teneinde deze
balans te bevorderen en te monitoren.
Bovenstaand sluit aan op hetgeen
in een rapport van de onderwijsraad in 2008 werd onderstreept: leraren ervaren
het bijbrengen van waarden en normen als hun meest voorkomende taak, terwijl
men het erover eens is dat dit primair een taak van de ouder is….partnerschap
gewenst?
4. Beleidsmatige inkadering
Als laatste onderdeel ga ik hierna in op de meer beleidsmatige kant
van het onderwerp van deze Quest. Ondanks het feit dat
aansluiting en partnerschap tussen onderwijs en arbeidsmarkt als cruciaal wordt
gezien, lukt het maar moeizaam om de gewenste interactie tussen werkveld en
onderwijsinstellingen te bevorderen. De belangrijkste drijfveer (klant) lijkt voor
het onderwijs vooralsnog de student ….hij die betaalt, bepaalt. De behoefte van
werkgevers zou hier echter veel meer op de voorgrond moeten komen te staan. Om
dit te bevorderen worden momenteel stimuleringsmaatregelen ingezet, hopelijk
biedt dit de zo gewenste aansluiting tussen opleidingswereld en werkveld. Zo
moeten nieuwe opleidingen tegenwoordig eerst langs de commissie “Doelmatigheid”,
waarbij extra budget aan opleidingen wordt toegekend die nadrukkelijk aansluiten
op de behoefte van het werkveld. Hiermee wordt de gewenste samenhang helaas nog
niet altijd behaald. Een andere stimuleringsmaatregel die ingezet zou kunnen
worden, richt zich meer op het regionale vlak. Deze stimuleringsmaatregel richt
zich op het overeenkomen van regionale cao’s als afgeleide van landelijke kader-cao’s.
Aangevuld met invoering van regionale scholingsfondsen zouden
onderwijsinstellingen, werkgevers en overheid hierbij in goed overleg en als
partners kunnen gaan samenwerken. Gemeenschappelijk afspraken maken en met ieders
belang in het achterhoofd gericht afstemmen, staan hierbij centraal.
Een ander beleidsmatig aspect is
gericht op de financiering van lifelonglearning-trajecten. Cruciaal is uitdagen
van werknemers. Het niet volgen van opleidingstrajecten is bijna als
voorspeller van baanverlies te bezien…Opleiden naast het werk blijkt tevens een
open leerklimaat binnen het werk, loonsverhoging en arbeidsproductiviteit te
bevorderen.
Enerzijds wordt het toenemend
belang van deze trajecten (h)erkend, gezien de steeds groter wordende groep
oudere werknemers en de noodzaak om hun competenties op niveau te brengen
en/of te houden. Anderzijds bestaat hier
geen adequate ondersteuning/financieringsvorm voor. Om dit belang te kunnen
blijven dienen is partnerschap van alle betrokkenen gewenst. Vanuit de
werknemer: door te willen investeren in
de eigen ontwikkeling. Vanuit de werkgever: door medewerkers te faciliteren om
aan de eigen ontwikkeling te blijven werken en hiermee “futureproof” te
blijven. Als laatste door de overheid: door ontwikkeling en leren (financieel)
aantrekkelijk(er) te maken. Het huidige sociale zekerheidstelsel van NL is wellicht
teveel gericht op re-integratie van werknemers die geen betaald werk hebben. De
toekomstige sociale zekerheid zou gericht kunnen zijn op een “preventieve
verzorgingsstaat”. De kern ligt hier op het
bieden van steun aan een wereld waarin nieuwe competenties belangrijk zijn. Er
zouden concrete leerrechten via de sociale zekerheid kunnen worden gecreëerd en
toegekend, om ook vanuit deze kant het partnerschap in onderwijs te bevorderen.
Enkele
bronnen (volledige apa verwijzing op vraag).
Effectieve COP? Verander
je perspectief op ontwikkelingen! (frankwatching.com/archive/2009/07/24)
Onderwijs en
maatschappelijke verwachtingen. Onderwijsraad (2008)
Ten steps to complex
learning. J. Merrienboer (2007)
Burgerschapsvorming in
het onderwijs. R. Bronneman (2011)
Naar een lerende
economie. WRR (2013)
Duaal academisch
onderwijs, de werkplek als academische leerplek? Inspectie Hoger Onderwijs
(2001)
Tien stappen voor een
succesvolle community of practice. J. Andringa en L. Reyn (2014)