zaterdag 7 februari 2015

Quest 1 Trend en tegentrend...

Hallo allemaal,

Bijgevoegd mijn individuele opdracht Quest 1...ben benieuwd naar jullie reacties...altijd meer werk dan je denkt....absoluut zinvol denkwerk.....goede nacht...

(Voor ons groepsdeel van Quest 1: zie groepsblog Eduquest 2030)

Gr. Frank

Quest 1 versie 060215 



“Trends shaping the future”

Individuele opdracht Quest 1 LA4 MLI
Frank Duijzings

1. Beschrijving trend en tegentrend
De trend die mij binnen mijn werkomgeving uitdaagt, heeft te maken met “partnerschap in het onderwijs”, binnen het thema “duurzaamheid”.  


Partnerschap in het onderwijs en duurzaamheid horen mijn inziens bij elkaar….Dit vanuit de gedachtegang dat gezamenlijk optrekken rondom ontwikkelprocessen van individuen, ervoor zorgt dat de beoogde ontwikkeling verder reikt dan alleen naar het betreffend individu. Dit maakt de kans groter op een stevigere (=duurzame) verankering van het geleerde binnen het grotere geheel. Goede afstemming tussen de bij een beroepsgericht ontwikkeltraject betrokken partijen (student-werkplek-opleiding) is met regelmaat onderwerp van gesprek.
 
Hoe effectief is het beroepsonderwijs als het leerproces slechts als een individueel proces wordt benaderd? Leert een student niet veel effectiever en efficiënter naarmate hij rondom relevante leercontent intensief samenwerkt met en binnen een authentieke werksituatie? Houdt de ontwikkeling wel op bij de student of is het ontwikkelen van de gehele driehoek niet een hoger gelegen doel bij het opleiden in het beroepsonderwijs? Kan de werkomgeving  niet tijdens het leerproces van de student (indirect) gevoed worden en kan de opleidingsinstelling niet via ditzelfde proces verrijkt worden door de input vanuit het praktijkveld? Synergie of verloren energie…?
Binnen uiteenlopende onderwijssituaties lijkt de behoefte aan samenwerking  helder. Er bestaat immers sinds jaar en dag nadrukkelijke belangstelling voor onderwijstrajecten waarin studenten een diploma behalen, terwijl men werkzaam is in de praktijk (dit kan zowel als student alsook als werknemer zijn ). De behoefte is evident, zowel vanuit studentoogpunt alsook werkgeversoogpunt….om het nog niet te hebben over de ideeën van de opleidingsinstelling hierbij.   Dit, ook wel in co-creatie met de praktijk genaamd opleiden, levert positieve ervaringen maar ook uitdagingen op voor opleidingsinstelling, student en organisatie. Is de mate waarin en de wijze waarop deze co-creatie wordt toegepast wel passend? Is de toenemende individualisering van de maatschappij niet een ontwikkeling die lijnrecht de andere kant op wijst?  Welk beeld bestaat maatschappelijk gezien omtrent “de gouden driehoek” van student-opleiding en werkveld?  Geldt deze gouden driehoek alleen voor initieel onderwijs of net zo voor lifelonglearning -constructies? Is er een relatie met de veranderende doelgroepen binnen het beroepsonderwijs…i.c. de steeds belangrijker wordende doelgroep van “zittende werknemers” die (bij)geschoold moeten worden om de hedendaagse competenties te kunnen bijbenen….Is de financiering van opleidingstrajecten van invloed op deze vorm van partnerschap in onderwijs? Allemaal redenen om nader in te zoomen op deze trend-tegentrend en onderliggende drijvende kracht…. Ik kom tot het volgende “Impactdiagram”:
 

2. Theoretische inkadering 
De theoretische inkadering  van partnerschap en onderwijs is vanuit meerdere invalshoeken te bezien. Zonder de overtuiging te hebben dat ik volledig ben, noem ik hierna enkele op.                      
De WRR onderstreept in 2013 het belang van economische groei gerelateerd aan kennisontwikkeling en kenniscirculatie. Onderwijs heeft hierin een centrale rol door het leveren van goede vakkrachten.
Betrokken onderwijsinstellingen zullen hierbij niet langer ‘losstaand’ opereren maar veelal vanuit netwerken uitvoering gaan geven aan hun taak. Duurzaamheid binnen het netwerk vormt de focus, andere participanten in het netwerk zijn de arbeidsorganisaties (bedrijven) en de overheid. Het streven is gericht op “netwerken zonder eenrichtingsverkeer”….als partners van elkaar. Hierbij hoort dat mobiliteit en flexibiliteit van werknemers wordt bevorderd, zodat kenniscirculatie en productiviteitsstijging mogelijk wordt. In dit kader is uitwisseling tussen sectoren een belangrijke succesfactor. Ook op dat niveau zal via partnerschap vorm gegeven moeten worden. Een ander item dat de WRR in 2013 aangeeft heeft te maken met het belang van ontwikkeling en leren na het voltooien van de initiële opleiding en in samenhang met de individuele rol op de arbeidsmarkt. Hier zouden toenemend mogelijkheden voor moeten worden geboden. Het sociale stelsel zou meer hierbij moeten ondersteunen (zie ook kopje beleid) vanuit de kerngedachte dat dit stelsel werknemers ondersteunt bij het verwerven van de in de toekomst vereiste “nieuwe competenties”. Naast voornoemd wordt het opdoen van “tacit knowledge” tijdens een opleidingstraject cruciaal geacht. Middels partnerschap in onderwijs heeft de lerende de kans om hetgeen binnenschools wordt geleerd aan te vullen met de specifieke elementen (bijvoorbeeld beroepssocialisatie) die op de arbeidsmarkt dagelijks kunnen worden ervaren. Dit vereist partnerschap tussen opleidingsinstellingen en arbeidsmarkt, gericht op competente beroepsbeoefenaars.  
Van geheel andere orde kan deze theoretische inkadering bijvoorbeeld ook vanuit onderwijskundig  oogpunt worden belicht. Het belang van partnerschap in onderwijs wordt via het  4C-ID model van van Merrienboer (2007) indirect bevestigd; hij zoomt in op het belang van geïntegreerd leren. Betekenisvol, integratief en authentiek zijn hierbij sleutelwoorden en worden bij voorkeur gekoppeld aan de juiste context. Deze context kan bij voorkeur via de realistische beroepssituaties vorm krijgen….ook dit vereist partnerschap.
                                                                                                                                 
Een populaire ontwikkeling en theoretisch kader bieden de Communities of Practice (COP). In een COP delen mensen elkaars passie voor een onderwerp en verdiepen elkaars expertise. Elke professional die leert tijdens zijn werk is een innovatiebron voor een ander die met hetzelfde probleem wordt geconfronteerd. COP is succesvol als deelnemers het geleerde kunnen toepassen. Een COP kent 4 “levensfases”:
Fase 1 : Initiatief en aanloopfase: hoe wordt de COP gestart (vanuit welke insteek?). Doel van deze fase is het creëren van een gevoel van eigenaarschap en motivatie.                                                         Fase 2 : Startfase bouwt voort op fase 1. COP groeit en fricties ontstaan. Deelnemers hebben verschillende doelen bij COP….Er ontstaat (uiteindelijk) een sociale configuratie.                                     Fase 3 : Middenfase: betrokken deelnemers zijn tevreden. Inspanning en initiatief voldoen aan verwachting. Ontwikkelgericht samenwerken naar een hoger niveau. Deelnemer “verdient” de investering in COP terug. Resultaat is kwaliteitstoename en tijdbesparing. Deelnemer evalueert regelmatig of de COP nog aansluit bij het persoonlijk en actueel  doel.                                                   Fase 4 : Transformatie-eindfase: evaluatie en reflectie. Bij niet voldoen aan behoefte gaat COP “bergaf”. Eventueel wordt terug gekeerd naar eerdere fases om  de koers bij te stellen.


3. Maatschappelijke inkadering
Als ik naar partnerschap en onderwijs vanuit maatschappelijk oogpunt kijk, lijken een aantal aspecten van belang. In onze maatschappij is leren en werken steeds moeilijker van elkaar te scheiden. Werknemers willen ontwikkelmogelijkheden omdat :  1. werk toenemend de identiteit bepaald en mag bepalen; 2. Innovaties elkaar in hoog tempo opvolgen en 3. Overstappen tussen werkgevers toeneemt. Een goede combinatie van werken en ontwikkelen/leren sluit aan op de behoefte van werknemers.
Aangezien Nederland een hoge mate van discretionair leren (werknemers hebben relatief veel vrijheid om eigen leerweg te zoeken) bezit, zullen de verschillende aspecten waar een werknemer mee rekening dient te houden goed op elkaar moeten worden afgestemd. Dit vereist partnerschap in onderwijs. Volgens de WRR (2013) zijn enkele maatschappelijke factoren in dit kader goed om te vermelden:                                                                                                                                                           1.De scholingsinspanning is laatste decennia onveranderd,                                                                             2.Ouderen scholen minder bij dan jongeren,                                                                                        3.Laagopgeleiden scholen minder bij dan hoogopgeleiden,                                                                   4.Deeltijders scholen minder bij dan fulltimers,                                                                                              5.Er is sprake van een achterblijvend ambitieniveau,                                                                                                  6.De beroepsbevolking veroudert.                                                                                                                    Deze maatschappelijke aspecten stemmen tot nadenken…alhoewel nader onderzoek wellicht wenselijk  is, zou mogelijk een verband kunnen bestaan met partnerschap in onderwijs. De groeiende groep oudere werknemers schoolt immers minder bij dan de groep jongeren en terwijl deze groep ouderen groeit neemt de scholingsinspanning niet af. Men zou dus kunnen denken dat bij een betere facilitering van scholingsactiviteiten voor ouderen de scholingsinspanning zelfs zou kunnen toenemen (met alle positieve gevolgen van dien). Partnerschap in onderwijs zou in deze een vorm van deze facilitering kunnen zijn.                                                                                                                                Een andere maatschappelijke factor vormt de enorm toegenomen digitale communicatie.

Ontwikkelingen volgen elkaar steeds sneller op en bijblijven is voor iedereen van belang. Kennis wordt als macht en dus als kracht gezien. Gedeelde kennis is dubbele macht en daarom verbinden individuen zich toenemend in netwerken om kennis uit te wisselen. Ontwikkelen en kennisverwerving zijn kerndoelen van het onderwijs, dus “verbinden” met elkaar vormt hierbij een logische relatie. Het “partnerschap” in de digitale netwerkomgeving is vervolgens een feit. Het onderwijs kan deze ingang prima benutten, niet primair als kennisdrager maar als verbinder en procesbegeleider.
Een laatste aspect dat in relatie tot de maatschappelijke inkadering genoemd kan worden, heeft te maken met de verstoorde maatschappelijke balans ten gevolge van individualisering, ontzuiling, secularisering en multiculturele ontwikkelingen. De opdracht van onderwijs is onder andere gericht op het verbeteren van dit verstoorde  evenwicht tussen vrijheid en individualiteit enerzijds en gemeenschappelijkheid anderzijds. Dit evenwicht is nodig om onze maatschappij volwaardig te kunnen laten functioneren. Het met elkaar (als “partners”) in gesprek gaan over bovenstaand, wordt  hierbij als cruciaal gezien, teneinde deze balans te bevorderen en te monitoren.
                                                                                                              
Bovenstaand sluit aan op hetgeen in een rapport van de onderwijsraad in 2008 werd onderstreept: leraren ervaren het bijbrengen van waarden en normen als hun meest voorkomende taak, terwijl men het erover eens is dat dit primair een taak van de ouder is….partnerschap gewenst?       

4. Beleidsmatige inkadering
Als laatste onderdeel  ga ik hierna in op de meer beleidsmatige kant van het onderwerp van deze Quest.                                                                                                                                                                     Ondanks het feit dat aansluiting en partnerschap tussen onderwijs en arbeidsmarkt als cruciaal wordt gezien, lukt het maar moeizaam om de gewenste interactie tussen werkveld en onderwijsinstellingen te bevorderen. De belangrijkste drijfveer (klant) lijkt voor het onderwijs vooralsnog de student ….hij die betaalt, bepaalt. De behoefte van werkgevers zou hier echter veel meer op de voorgrond moeten komen te staan. Om dit te bevorderen worden momenteel stimuleringsmaatregelen ingezet, hopelijk biedt dit de zo gewenste aansluiting tussen opleidingswereld en werkveld. Zo moeten nieuwe opleidingen tegenwoordig eerst langs de commissie “Doelmatigheid”,  waarbij extra budget aan  opleidingen wordt toegekend die nadrukkelijk aansluiten op de behoefte van het werkveld. Hiermee wordt de gewenste samenhang helaas nog niet altijd behaald. Een andere stimuleringsmaatregel die ingezet zou kunnen worden, richt zich meer op het regionale vlak. Deze stimuleringsmaatregel richt zich op het overeenkomen van regionale cao’s als afgeleide van landelijke kader-cao’s. Aangevuld met invoering van regionale scholingsfondsen zouden onderwijsinstellingen, werkgevers en overheid hierbij in goed overleg en als partners kunnen gaan samenwerken. Gemeenschappelijk afspraken maken en met ieders belang in het achterhoofd gericht afstemmen, staan hierbij centraal.
Een ander beleidsmatig aspect is gericht op de financiering van lifelonglearning-trajecten. Cruciaal is uitdagen van werknemers. Het niet volgen van opleidingstrajecten is bijna als voorspeller van baanverlies te bezien…Opleiden naast het werk blijkt tevens een open leerklimaat binnen het werk, loonsverhoging en arbeidsproductiviteit te bevorderen.
Enerzijds wordt het toenemend belang van deze trajecten (h)erkend, gezien de steeds groter wordende groep oudere werknemers en de noodzaak om hun competenties op niveau te brengen en/of  te houden. Anderzijds bestaat hier geen adequate ondersteuning/financieringsvorm voor. Om dit belang te kunnen blijven dienen is partnerschap van alle betrokkenen gewenst. Vanuit de werknemer: door  te willen investeren in de eigen ontwikkeling. Vanuit de werkgever: door medewerkers te faciliteren om aan de eigen ontwikkeling te blijven werken en hiermee “futureproof” te blijven. Als laatste door de overheid: door ontwikkeling en leren (financieel) aantrekkelijk(er) te maken. Het huidige sociale zekerheidstelsel van NL is wellicht teveel gericht op re-integratie van werknemers die geen betaald werk hebben. De toekomstige sociale zekerheid zou gericht kunnen zijn op een “preventieve verzorgingsstaat”.  De kern ligt hier op het bieden van steun aan een wereld waarin nieuwe competenties belangrijk zijn. Er zouden concrete leerrechten via de sociale zekerheid kunnen worden gecreëerd en toegekend, om ook vanuit deze kant het partnerschap in onderwijs te bevorderen.


Enkele bronnen (volledige apa verwijzing op vraag).

Effectieve COP? Verander je perspectief op ontwikkelingen! (frankwatching.com/archive/2009/07/24)

Onderwijs en maatschappelijke verwachtingen. Onderwijsraad (2008)

Ten steps to complex learning. J. Merrienboer (2007)

Burgerschapsvorming in het onderwijs. R. Bronneman (2011)

Naar een lerende economie. WRR (2013)

Duaal academisch onderwijs, de werkplek als academische leerplek? Inspectie Hoger Onderwijs (2001)

Tien stappen voor een succesvolle community of practice. J. Andringa en L. Reyn (2014)